< 3 Mose 5 >
1 Und wenn jemand sündigt, daß er die Stimme des Fluches [O. der Beschwörung; vergl. Spür. 29,24] hört, und er war Zeuge, sei es daß er es gesehen oder gewußt hat, -wenn er es nicht anzeigt, so soll er seine Ungerechtigkeit tragen;
Als nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen.
2 oder wenn jemand irgend etwas Unreines anrührt, sei es das Aas eines unreinen wilden Tieres, oder das Aas eines unreinen Viehes, oder das Aas eines unreinen kriechenden Tieres [W. unreinen Gewimmels, wie 1. Mose 1,20,] -ist es ihm auch verborgen, so ist er unrein und schuldig;
Of wanneer een mens enig onrein ding zal aangeroerd hebben, hetzij het dode aas van een wild onrein gedierte, of het dode aas van onrein vee, of het dode aas van onrein kruipend gedierte; al is het voor hem verborgen geweest, nochtans is hij onrein en schuldig.
3 oder wenn er die Unreinigkeit eines Menschen anrührt, was für eine Unreinigkeit von ihm es auch sei, durch welche er unrein wird, und es ist ihm verborgen, -erkennt er es, so ist er schuldig;
Of als hij zal aangeroerd hebben de onreinigheid van een mens, naar al zijn onreinigheid, waarmede hij onrein wordt; en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij schuldig.
4 oder wenn jemand schwört, indem er unbesonnen mit den Lippen redet, Böses oder Gutes zu tun, nach allem was ein Mensch mit einem Schwur unbesonnen reden mag, und es ist ihm verborgen, -erkennt er es, so ist er schuldig in einem von diesen.
Of als een mens zal gezworen hebben, onbedacht met zijn lippen uitsprekende, om kwaad te doen, of om goed te doen; naar al wat de mens in den eed onbedacht uitspreekt, en het is voor hem verborgen geweest, en hij is het gewaar geworden, zo is hij aan een van die schuldig.
5 Und es soll geschehen, wenn er sich in einem von diesen verschuldet, so bekenne er, worin er gesündigt hat;
Het zal dan geschieden, als hij aan een van die schuldig is, dat hij belijden zal, waarin hij gezondigd heeft;
6 und er bringe sein Schuldopfer dem Jehova für seine Sünde, die er begangen hat: ein Weiblein vom Kleinvieh, ein Schaf oder eine Ziege zum Sündopfer; und der Priester soll Sühnung für ihn tun wegen seiner Sünde.
En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde, die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van klein vee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen.
7 Und wenn seine Hand das zu einem Stück Kleinvieh Hinreichende nicht aufbringen kann, so soll er für [W. als] seine Schuld, die er auf sich geladen hat, zwei Turteltauben oder zwei junge Tauben dem Jehova bringen: eine zum Sündopfer und eine zum Brandopfer.
Maar indien zijn hand zoveel niet bereiken kan, als genoeg is tot een stuk klein vee, zo zal hij tot zijn offer voor de schuld, die hij gezondigd heeft, den HEERE brengen twee tortelduiven, of twee jonge duiven, een ten zondoffer, en een ten brandoffer.
8 Und er soll sie zu dem Priester bringen; und dieser bringe die zum Sündopfer bestimmte zuerst dar und kneipe ihr den Kopf ein dicht beim Genick; er soll ihn aber nicht abtrennen.
En hij zal die tot den priester brengen, welke eerst die zal offeren, die tot het zondoffer is; en zal haar hoofd met zijn nagel nevens haar nek splijten, maar niet afscheiden.
9 Und er sprenge von dem Blute des Sündopfers an die Wand des Altars, und das Übrige von dem Blute soll ausgedrückt werden an den Fuß des Altars: es ist ein Sündopfer.
En van het bloed des zondoffers zal hij aan den wand van het altaar sprengen; maar het overgeblevene van dat bloed zal uitgeduwd worden aan den bodem van het altaar; het is een zondoffer.
10 Und die andere soll er als Brandopfer opfern nach der Vorschrift. Und so tue der Priester Sühnung für ihn wegen seiner Sünde, die er begangen hat, und es wird ihm vergeben werden.
En de andere zal hij ten brandoffer maken, naar de wijze; zo zal de priester voor hem, vanwege zijn zonde, die hij gezondigd heeft, verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.
11 Und wenn seine Hand zwei Turteltauben oder zwei junge Tauben nicht aufbringen kann, so bringe der, welcher gesündigt hat, als seine Opfergabe ein Zehntel Epha Feinmehl zum Sündopfer; er soll kein Öl darauf tun und keinen Weihrauch darauf legen, denn es ist ein Sündopfer.
Maar indien zijn hand niet bereiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij, die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen; want het is een zondoffer.
12 Und er soll es zu dem Priester bringen; und der Priester nehme davon seine Hand voll, das Gedächtnisteil desselben, und räuchere es auf dem Altar, auf den Feueropfern Jehovas: es ist ein Sündopfer.
En hij zal dat tot den priester brengen, en de priester zal daarvan zijn hand vol, der gedachtenis deszelven, grijpen, en dat aansteken op het altaar, op de vuurofferen des HEEREN; het is een zondoffer.
13 Und so tue der Priester Sühnung für ihn wegen seiner Sünde, die er begangen hat in einem von diesen, und es wird ihm vergeben werden; und es soll dem Priester gehören wie das Speisopfer.
Zo zal de priester voor hem verzoening doen over zijn zonde, die hij gezondigd heeft in enige van die stukken, en het zal hem vergeven worden; en het zal des priesters zijn, gelijk het spijsoffer.
14 Und Jehova redete zu Mose und sprach:
Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
15 Wenn jemand Untreue begeht und aus Versehen an den heiligen Dingen Jehovas sündigt, so soll er sein Schuldopfer dem Jehova bringen, einen Widder ohne Fehl vom Kleinvieh, nach deiner Schätzung an Sekeln Silber, nach dem Sekel des Heiligtums, zum Schuldopfer.
Als een mens door overtreding overtreden, en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat onwetende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer.
16 Und was er an dem Heiligen [Eig. von den heiligen [od. geheiligten, geweihten] Dingen weg, d. h. was er von den heiligen Dingen weggenommen hat] gesündigt hat, soll er erstatten und dessen Fünftel darüber hinzufügen und es dem Priester geben; und der Priester soll Sühnung für ihn tun mit dem Widder des Schuldopfers, und es wird ihm vergeben werden.
Zo zal hij, dat hij zondigende heeft onwetend van de heilige dingen, wedergeven, en zal deszelfs vijfde deel daarenboven toedoen, dat hij den priester geven zal; alzo zal de priester met den ram des schuldoffers voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden.
17 Und wenn jemand sündigt und eines von allen den Verboten Jehovas tut, die nicht getan werden sollen, -hat er es auch nicht gewußt, so ist er schuldig und soll seine Ungerechtigkeit tragen.
En indien een mens zal gezondigd hebben, en gedaan tegen een van alle geboden des HEEREN, hetwelk niet zou gedaan worden, al is het dat hij het niet geweten heeft, nochtans is hij schuldig, en zal zijn ongerechtigheid dragen.
18 Und er soll einen Widder ohne Fehl vom Kleinvieh nach deiner Schätzung zu dem Priester bringen, zum Schuldopfer; und der Priester soll Sühnung für ihn tun wegen seines Versehens, das er begangen hat, ohne es zu wissen; und es wird ihm vergeben werden.
En hij zal een volkomen ram uit de kudde tot den priester brengen, met uw schatting, ten schuldoffer; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn afdwaling, door welke hij afgedwaald is, die hij niet geweten had; zo zal het hem vergeven worden.
19 Es ist ein Schuldopfer; er hat sich gewißlich an Jehova verschuldet.
Het is een schuldoffer; hij heeft zich voorzeker schuldig gemaakt aan den HEERE.