< Isaiah 41 >
1 [Yahweh says], “You [people who live on] [APO] islands in the ocean, be silent in front of me [while I ask you some questions]! Then you can be courageous and talk to me. We will meet together and decide [which one of us is right].
Zwijgt voor Mij, gij eilanden! en laat de volken de kracht vernieuwen; laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons samen ten gerichte naderen.
2 Who has urged this king to come from the east? Who has enabled his [army] to righteously defeat many nations and to trample their kings under their feet? With their swords they cut [their enemies] into tiny pieces [HYP]; with their arrows they cause their enemies to scatter like [SIM] the wind scatters chaff.
Wie heeft van den opgang dien rechtvaardige verwekt? heeft hem geroepen op zijn voet? de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt, dat hij over koningen heerste? heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog als een voortgedreven stoppel?
3 Even though they march through areas where they have not gone previously, they pursue [their enemies] and continue to march, and nothing stops them.
Dat hij ze najaagde en doortrok met vrede, door een pad, hetwelk hij met zijn voeten niet gegaan had?
4 Who has enabled rulers to do [DOU] mighty things like that? Who has done that throughout all generations? It is I, Yahweh; I was the first [one to do things like that], and I will be the last one [to do them].”
Wie heeft dit gewrocht en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de HEERE, Die de Eerste ben, en met den Laatste ben Ik Dezelfde.
5 [People who live on] [PRS] islands in the ocean are afraid while they watch. People in remote areas tremble and gather together.
De eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe;
6 They encourage each other and say to each other, “Be strong!'
De een hielp den ander, en zeide tot zijn metgezel: Wees sterk!
7 The craftsmen encourage those who make things from gold, and the men who flatten metal encourage those who hammer metal (on an anvil/into shape). They all say, “The idol has been well made!” And then they carefully nail down the idol in order that it will not topple over!
En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien, die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed; daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele.
8 [Yahweh says], “[You people of] Israel [are like] my servants; you are [descendants of] Jacob, whom I chose; [you are] descendants of Abraham, who [I said is] my friend.
Maar gij, Israel, Mijn knecht! gij Jakob, dien Ik verkoren heb! het zaad van Abraham, Mijn liefhebber!
9 I summoned you from very distant places [DOU] on the earth, and I said ‘I [want you to] serve me; I have chosen you, and I will not reject you.’
Gij, welken Ik gegrepen heb van de einden der aarde, en uit haar bijzonderste geroepen heb; en zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en heb u niet verworpen.
10 Do not be afraid, because I will (be with/help) you. Do not be discouraged, because I am your God. I will enable you to be strong, and I will help you; I will hold you up with my powerful arm by which you will be rescued.
Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid.
11 It is certain that all those who are angry with you [Israeli people] will be disgraced [DOU]. Those who oppose you will be wiped out; they will all die.
Ziet, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen, die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niet, en die lieden, die met u twisten, zullen vergaan.
12 If you search for those who tried to conquer you, you will not find them, [because they will all have disappeared]. Those who attacked you will not exist [any more].
Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden, die met u kijven, zullen worden als niet, en die lieden, die met u oorlogen, als een nietig ding.
13 [It will be as though] I will hold you up by your right hand. I am Yahweh, your God, and I say to you, ‘Do not be afraid, [because] I will help you.’
Want Ik, de HEERE, uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u.
14 Although you people of Israel [DOU] [think that you are as insignificant as] worms, do not be afraid [of your enemies], because I will help you. I am Yahweh, the one who rescues you; I am the Holy One of Israel.
Vrees niet, gij wormpje Jakobs, gij volkje Israels! Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israels!
15 [I will cause] you to be like [MET] a (threshing sledge/big piece of metal that has sharp teeth for separating grain from chaff). You will tear [your enemies to bits], causing them to be like bits of chaff on the mountains.
Ziet, Ik heb u tot een scherpe nieuwe dorsslede gesteld, die scherpe pinnen heeft; gij zult bergen dorsen en vermalen, en heuvelen zult gij stellen gelijk kaf.
16 You will toss them up into the air, and a strong wind will blow them away [DOU]. [When that happens], you will rejoice about what I [have done for you]; you will praise me, the Holy One of Israel.
Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien; maar gij zult u verheugen in den HEERE; in den Heilige Israels zult gij u roemen.
17 When poor and needy people need water and they have no water, and their tongues are very dry because they are very thirsty, I, Yahweh, will come and help them. I, the God to whom you Israeli people belong, will never abandon them.
De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE zal hen verhoren, Ik, de God Israels, zal hen niet verlaten.
18 I will cause rivers to flow for them on the barren hills. I will give them fountains in the valleys. I will fill [HYP] the desert with pools of water. Water from springs will flow into rivers, and the rivers will flow across the dry ground.
Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten.
19 I will plant [trees] in the desert— cedar [trees], acacia [trees], myrtle [trees], olive [trees], cypress [trees], fir [trees], and pine [trees].
Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom, en den mirteboom, en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den denneboom, den beuk, en den busboom te gelijk;
20 [I will do that] in order that people who see it will think about it, and they will know and understand [DOU] that it is [I], Yahweh, who have done it; it is what [I], the Holy One of Israel, have done.
Opdat zij zien, en bekennen, en overleggen, en te gelijk verstaan, dat de hand des HEEREN zulks gedaan, en dat de Heilige Israels zulks geschapen heeft.
21 [I], Yahweh, the true king of Israel say [to you nations], “Tell what your idols can do for you!
Brengt ulieder twistzaak voor, zegt de HEERE; brengt uw vaste bewijsredenen bij, zegt de Koning van Jakob.
22 Bring them here to tell us what is going to happen! Ask them to tell us what things happened long ago, in order that we may think about those things, and learn if those things that they predicted really happened. Or, ask them to tell us about the future, in order that we can know what will happen.
Laat hen voortbrengen en ons verkondigen de dingen, die gebeuren zullen; verkondigt de vorige dingen, welke die geweest zijn, opdat wij het ter harte nemen, en het einde daarvan weten; of doet ons de toekomende dingen horen.
23 [Yes], those idols should tell us what will happen in the future. If they do that, we will know that they are really gods. Tell them to do something—either something good or something bad! Tell them to do something that will cause us to be amazed and afraid!
Verkondigt dingen, die hierna komen zullen, opdat wij weten, dat gij goden zijt; ja, doet goed, en doet kwaad, dat wij verbaasd staan, en te zamen toezien.
24 But [that is impossible, because] idols are absolutely worthless [HYP]; they can do nothing, and I detest those who decide [to worship] idols.”
Ziet, gijlieden zijt minder dan niet, en ulieder werk is erger dan een adder; hij is een gruwel, die ulieden verkiest.
25 “[But] I have incited/urged a ruler who will come [with his army] from the north. I have summoned him to come from [his country, which is] east [of Israel], and I have given him my authority [MTY]. I will [enable his army to conquer other rulers]; they will trample those leaders like [SIM] a man who makes clay pots first tramples the clay.
Ik verwek een van het noorden, en hij zal opkomen van den opgang der zon; hij zal Mijn Naam aanroepen; en hij zal komen over de overheden als over leem, en gelijk een pottenbakker het slijk treedt.
26 (Who told you people long ago that this would happen?/No one told you people long ago that this would happen!) [RHQ] (Who predicted it, with the result that we can say, ‘What he predicted was correct!’?/No one predicted it, with the result that we can say, ‘What he predicted was correct!’) [RHQ] No one else said that it would happen.
Wie heeft wat verkondigd van den beginne aan, dat wij het weten mogen, of van te voren, dat wij zeggen mogen: Hij is rechtvaardig; maar er is niemand, die het verkondigt, ook niemand, die wat horen doet, ook niemand, die ulieder woorden hoort.
27 I was the first one to tell [the people of] Jerusalem, ‘Listen to this! I have appointed a messenger to tell good news to you!’
Ik, de Eerste zeg tot Sion: Zie, zie ze daar! en tot Jeruzalem; Ik zal een blijden boodschapper geven.
28 None of your idols told you that [DOU]. And when I asked them questions, none of them was able to give me any answers.
Want Ik zag toe, maar er was niemand, zelfs onder dezen, maar er was geen raadgever, dat Ik hen zou vragen, en zij Mij antwoord geven zouden.
29 Think about it: Those idols are all useless, worthless [DOU] things. They are [as meaningless as] [MET] the wind.”
Ziet, zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding.