< Markus 14 >

1 En het pascha, en het feest der ongehevelde broden was na twee dagen. En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem met listigheid vangen en doden zouden.
ܒܬܪ ܕܝܢ ܬܪܝܢ ܝܘܡܝܢ ܗܘܐ ܗܘܐ ܦܨܚܐ ܕܦܛܝܪܐ ܘܒܥܝܢ ܗܘܘ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܤܦܪܐ ܐܝܟܢܐ ܒܢܟܠܐ ܢܐܚܕܘܢ ܘܢܩܛܠܘܢܝܗܝ
2 Maar zij zeiden: Niet in het feest, opdat niet misschien oproer onder het volk worde.
ܘܐܡܪܝܢ ܗܘܘ ܠܐ ܒܥܕܥܕܐ ܕܠܡܐ ܢܗܘܐ ܫܓܘܫܝܐ ܒܥܡܐ
3 En als Hij te Bethanie was, in het huis van Simon, den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd.
ܘܟܕ ܗܘ ܐܝܬܘܗܝ ܒܒܝܬ ܥܢܝܐ ܒܒܝܬܗ ܕܫܡܥܘܢ ܓܪܒܐ ܟܕ ܤܡܝܟ ܐܬܬ ܐܢܬܬܐ ܕܐܝܬ ܥܠܝܗ ܫܛܝܦܬܐ ܕܒܤܡܐ ܕܢܪܕܝܢ ܪܫܝܐ ܤܓܝ ܕܡܝܐ ܘܦܬܚܬܗ ܘܐܫܦܥܬܗ ܥܠ ܪܫܗ ܕܝܫܘܥ
4 En er waren sommigen, die dat zeer kwalijk namen bij zichzelven, en zeiden: Waartoe is dit verlies der zalf geschied?
ܐܝܬ ܗܘܘ ܕܝܢ ܐܢܫܐ ܡܢ ܬܠܡܝܕܐ ܕܐܬܒܐܫ ܠܗܘܢ ܒܢܦܫܗܘܢ ܘܐܡܪܘ ܕܠܡܢܐ ܗܘܐ ܐܒܕܢܐ ܕܗܢܐ ܒܤܡܐ
5 Want dezelve had kunnen boven de driehonderd penningen verkocht, en die den armen gegeven worden; en zij vergrimden tegen haar.
ܡܫܟܚ ܗܘܐ ܓܝܪ ܠܡܙܕܒܢܘ ܝܬܝܪ ܡܢ ܬܠܬܡܐܐ ܕܝܢܪܝܢ ܘܠܡܬܝܗܒܘ ܠܡܤܟܢܐ ܘܡܙܕܥܦܝܢ ܗܘܘ ܒܗ
6 Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܫܘܒܩܘܗ ܡܢܐ ܡܗܪܝܢ ܐܢܬܘܢ ܠܗ ܥܒܕܐ ܫܦܝܪܐ ܥܒܕܬ ܠܘܬܝ
7 Want de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd.
ܒܟܠܙܒܢ ܓܝܪ ܡܤܟܢܐ ܐܝܬ ܠܟܘܢ ܥܡܟܘܢ ܘܐܡܬܝ ܕܨܒܝܢ ܐܢܬܘܢ ܡܫܟܚܝܢ ܐܢܬܘܢ ܕܬܥܒܕܘܢ ܠܗܘܢ ܕܫܦܝܪ ܐܢܐ ܕܝܢ ܠܐ ܒܟܠܙܒܢ ܐܝܬܝ ܠܘܬܟܘܢ
8 Zij heeft gedaan, hetgeen zij kon; zij is voorgekomen, om Mijn lichaam te zalven, tot een voorbereiding ter begrafenis.
ܗܘ ܕܐܝܬ ܗܘܐ ܠܗ ܠܗܕܐ ܥܒܕܬ ܘܩܕܡܬ ܐܝܟ ܕܠܩܒܘܪܬܐ ܒܤܡܬ ܓܘܫܡܝ
9 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden, van hetgeen zij gedaan heeft.
ܘܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܟܠ ܐܝܟܐ ܕܬܬܟܪܙ ܤܒܪܬܝ ܗܕܐ ܒܟܠܗ ܥܠܡܐ ܘܐܦ ܡܕܡ ܕܥܒܕܬ ܗܕܐ ܢܬܡܠܠ ܠܕܘܟܪܢܗ
10 En Judas Iskariot, een van de twaalven, ging heen tot de overpriesters, opdat hij Hem hun zou overleveren.
ܝܗܘܕܐ ܕܝܢ ܤܟܪܝܘܛܐ ܚܕ ܡܢ ܬܪܥܤܪ ܐܙܠ ܠܘܬ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܐܝܟ ܕܢܫܠܡܝܘܗܝ ܠܗܘܢ ܠܝܫܘܥ
11 En zij, dat horende, waren verblijd, en beloofden hem geld te geven; en hij zocht, hoe hij Hem bekwamelijk overleveren zou.
ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܟܕ ܫܡܥܘ ܚܕܝܘ ܘܐܫܬܘܕܝܘ ܟܤܦܐ ܕܢܬܠܘܢ ܠܗ ܘܒܥܐ ܗܘܐ ܠܗ ܦܠܥܐ ܕܢܫܠܡܝܘܗܝ
12 En op den eersten dag der ongehevelde broden, wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan, en bereiden, dat Gij het pascha eet?
ܘܒܝܘܡܐ ܩܕܡܝܐ ܕܦܛܝܪܐ ܕܒܗ ܕܒܚܝܢ ܝܗܘܕܝܐ ܦܨܚܐ ܐܡܪܝܢ ܠܗ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܐܝܟܐ ܨܒܐ ܐܢܬ ܕܢܐܙܠ ܢܛܝܒ ܠܟ ܕܬܐܟܘܠ ܦܨܚܐ
13 En Hij zond twee van Zijn discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik water, volgt dien;
ܘܫܕܪ ܬܪܝܢ ܡܢ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܙܠܘ ܠܡܕܝܢܬܐ ܘܗܐ ܦܓܥ ܒܟܘܢ ܓܒܪܐ ܕܫܩܝܠ ܡܐܢܐ ܕܡܝܐ ܙܠܘ ܒܬܪܗ
14 En zo waar hij ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal?
ܘܠܐܝܟܐ ܕܥܐܠ ܐܡܪܘ ܠܡܪܐ ܒܝܬܐ ܪܒܢ ܐܡܪ ܐܝܟܘ ܒܝܬ ܡܫܪܝܐ ܐܝܟܐ ܕܐܟܘܠ ܥܡ ܬܠܡܝܕܝ ܦܨܚܐ
15 En hij zal u wijzen een grote opperzaal, toegerust en gereed; bereidt het ons aldaar.
ܘܗܐ ܡܚܘܐ ܠܟܘܢ ܥܠܝܬܐ ܪܒܬܐ ܕܡܫܘܝܐ ܘܡܛܝܒܐ ܬܡܢ ܬܩܢܘ ܠܢ
16 En Zijn discipelen gingen uit, en kwamen in de stad, en vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha.
ܘܢܦܩܘ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܐܬܘ ܠܡܕܝܢܬܐ ܘܐܫܟܚܘ ܐܝܟܢܐ ܕܐܡܪ ܠܗܘܢ ܘܛܝܒܘ ܦܨܚܐ
17 En als het avond geworden was, kwam Hij met de twaalven.
ܘܟܕ ܗܘܐ ܪܡܫܐ ܐܬܐ ܥܡ ܬܪܥܤܪܬܗ
18 En als zij aanzaten en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u, die met Mij eet, Mij zal verraden.
ܘܟܕ ܤܡܝܟܝܢ ܘܠܥܤܝܢ ܐܡܪ ܝܫܘܥ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܚܕ ܡܢܟܘܢ ܕܐܟܠ ܥܡܝ ܗܘ ܢܫܠܡܢܝ
19 En zij begonnen bedroefd te worden, en de een na de ander tot Hem te zeggen: Ben ik het? En een ander: Ben ik het?
ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܫܪܝܘ ܡܬܬܥܝܩܝܢ ܘܐܡܪܝܢ ܠܗ ܚܕ ܚܕ ܠܡܐ ܐܢܐ
20 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het is een uit de twaalven, die met Mij in de schotel indoopt.
ܗܘ ܕܝܢ ܐܡܪ ܠܗܘܢ ܚܕ ܡܢ ܬܪܥܤܪ ܕܨܒܥ ܥܡܝ ܒܠܓܬܐ
21 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt! Het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
ܘܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܐܙܠ ܐܝܟܢܐ ܕܟܬܝܒ ܥܠܘܗܝ ܘܝ ܕܝܢ ܠܓܒܪܐ ܗܘ ܕܒܐܝܕܗ ܡܫܬܠܡ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܦܩܚ ܗܘܐ ܠܗ ܠܓܒܪܐ ܗܘ ܐܠܘ ܠܐ ܐܬܝܠܕ
22 En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.
ܘܟܕ ܗܢܘܢ ܠܥܤܝܢ ܢܤܒ ܝܫܘܥ ܠܚܡܐ ܘܒܪܟ ܘܩܨܐ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܤܒܘ ܗܢܐ ܐܝܬܘܗܝ ܦܓܪܝ
23 En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien; en zij dronken allen uit denzelven.
ܘܢܤܒ ܟܤܐ ܘܐܘܕܝ ܘܒܪܟ ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܘܐܫܬܝܘ ܡܢܗ ܟܠܗܘܢ
24 En Hij zeide tot hen: Dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt.
ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܗܢܘ ܕܡܝ ܕܕܝܬܩܐ ܚܕܬܐ ܕܚܠܦ ܤܓܝܐܐ ܡܬܐܫܕ
25 Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods.
ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܕܬܘܒ ܠܐ ܐܫܬܐ ܡܢ ܝܠܕܐ ܕܓܦܬܐ ܥܕܡܐ ܠܝܘܡܐ ܗܘ ܕܒܗ ܐܫܬܝܘܗܝ ܚܕܬܐܝܬ ܒܡܠܟܘܬܗ ܕܐܠܗܐ
26 En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
ܘܫܒܚܘ ܘܢܦܩܘ ܠܛܘܪ ܙܝܬܐ
27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geergerd worden; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden.
ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܝܫܘܥ ܕܟܠܟܘܢ ܬܬܟܫܠܘܢ ܒܝ ܒܗܢܐ ܠܠܝܐ ܟܬܝܒ ܓܝܪ ܕܐܡܚܐ ܠܪܥܝܐ ܘܢܬܒܕܪܘܢ ܐܡܪܘܗܝ
28 Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.
ܐܠܐ ܡܐ ܕܩܡܬ ܩܕܡ ܐܢܐ ܠܟܘܢ ܠܓܠܝܠܐ
29 En Petrus zeide tot Hem: Of zij ook allen geergerd werden, zo zal ik toch niet geergerd worden.
ܐܡܪ ܠܗ ܟܐܦܐ ܐܢ ܟܠܗܘܢ ܢܬܟܫܠܘܢ ܐܠܐ ܠܐ ܐܢܐ
30 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat heden in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen.
ܐܡܪ ܠܗ ܝܫܘܥ ܐܡܝܢ ܐܡܪ ܐܢܐ ܠܟ ܕܐܢܬ ܝܘܡܢܐ ܒܠܠܝܐ ܗܢܐ ܩܕܡ ܕܢܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܬܪܬܝܢ ܙܒܢܝܢ ܬܠܬ ܬܟܦܘܪ ܒܝ
31 Maar hij zeide nog des te meer: Al moest ik met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. En insgelijks zeiden zij ook allen.
ܗܘ ܕܝܢ ܝܬܝܪܐܝܬ ܐܡܪ ܗܘܐ ܕܐܢ ܢܗܘܐ ܠܝ ܠܡܡܬ ܥܡܟ ܠܐ ܐܟܦܘܪ ܒܟ ܡܪܝ ܘܐܟܘܬܗ ܐܦ ܟܠܗܘܢ ܐܡܪܘ
32 En zij kwamen in een plaats, welker naam was Gethsemane, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat Ik gebeden zal hebben.
ܘܐܬܘ ܠܕܘܟܬܐ ܐܝܕܐ ܕܡܬܩܪܝܐ ܓܕܤܡܢ ܘܐܡܪ ܠܬܠܡܝܕܘܗܝ ܬܒܘ ܗܪܟܐ ܥܕ ܡܨܠܐ ܐܢܐ
33 En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, en begon verbaasd en zeer beangst te worden;
ܘܕܒܪ ܥܡܗ ܠܟܐܦܐ ܘܠܝܥܩܘܒ ܘܠܝܘܚܢܢ ܘܫܪܝ ܠܡܬܟܡܪܘ ܘܠܡܬܬܥܩܘ
34 En zeide tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier, en waakt.
ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܟܪܝܐ ܗܝ ܠܗ ܠܢܦܫܝ ܥܕܡܐ ܠܡܘܬܐ ܩܘܘ ܗܪܟܐ ܘܐܬܬܥܝܪܘ
35 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op de aarde, en bad, zo het mogelijk ware, dat die ure van Hem voorbijging.
ܘܩܪܒ ܩܠܝܠ ܘܢܦܠ ܥܠ ܐܪܥܐ ܘܡܨܠܐ ܗܘܐ ܕܐܢ ܡܫܟܚܐ ܬܥܒܪ ܡܢܗ ܫܥܬܐ
36 En Hij zeide: Abba, Vader, alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.
ܘܐܡܪ ܐܒܐ ܐܒܝ ܟܠ ܡܕܡ ܡܫܟܚ ܐܢܬ ܐܥܒܪ ܡܢܝ ܟܤܐ ܗܢܐ ܐܠܐ ܠܐ ܨܒܝܢܝ ܕܝܠܝ ܐܠܐ ܕܝܠܟ
37 En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet een uur waken?
ܘܐܬܐ ܐܫܟܚ ܐܢܘܢ ܟܕ ܕܡܟܝܢ ܘܐܡܪ ܠܟܐܦܐ ܫܡܥܘܢ ܕܡܟܬ ܠܟ ܠܐ ܐܫܟܚܬ ܚܕܐ ܫܥܐ ܠܡܬܬܥܪܘ
38 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
ܐܬܬܥܝܪܘ ܘܨܠܘ ܕܠܐ ܬܥܠܘܢ ܠܢܤܝܘܢܐ ܪܘܚܐ ܨܒܝܐ ܘܡܛܝܒܐ ܐܠܐ ܦܓܪܐ ܟܪܝܗ
39 En wederom heengegaan zijnde, bad Hij, sprekende dezelfde woorden.
ܘܐܙܠ ܬܘܒ ܨܠܝ ܘܗܝ ܡܠܬܐ ܐܡܪ
40 En wedergekeerd zijnde, vond Hij hen wederom slapende, want hun ogen waren bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem antwoorden zouden.
ܘܗܦܟ ܐܬܐ ܬܘܒ ܐܫܟܚ ܐܢܘܢ ܟܕ ܕܡܟܝܢ ܡܛܠ ܕܥܝܢܝܗܘܢ ܝܩܝܪܢ ܗܘܝ ܘܠܐ ܝܕܥܝܢ ܗܘܘ ܡܢܐ ܢܐܡܪܘܢ ܠܗ
41 En Hij kwam ten derden male, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; het is genoeg, de ure is gekomen; ziet, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
ܘܐܬܐ ܕܬܠܬ ܙܒܢܝܢ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܕܡܟܘ ܡܟܝܠ ܘܐܬܬܢܝܚܘ ܡܛܬ ܚܪܬܐ ܘܐܬܬ ܫܥܬܐ ܘܗܐ ܡܫܬܠܡ ܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܒܐܝܕܝܗܘܢ ܕܚܛܝܐ
42 Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, is nabij.
ܩܘܡܘ ܢܐܙܠ ܗܐ ܩܪܒ ܗܘ ܕܡܫܠܡ ܠܝ
43 En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalven, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters, en de schriftgeleerden, en de ouderlingen.
ܘܥܕ ܗܘ ܡܡܠܠ ܐܬܐ ܝܗܘܕܐ ܤܟܪܝܘܛܐ ܚܕ ܡܢ ܬܪܥܤܪ ܘܥܡܐ ܤܓܝܐܐ ܥܡ ܤܦܤܪܐ ܘܚܘܛܪܐ ܡܢ ܠܘܬ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܤܦܪܐ ܘܩܫܝܫܐ
44 En die Hem verried, had hun een gemeen teken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, Die is het, grijpt Hem, en leidt Hem zekerlijk henen.
ܘܝܗܒ ܠܗܘܢ ܐܬܐ ܡܫܠܡܢܐ ܗܘ ܕܡܫܠܡ ܘܐܡܪ ܗܘ ܕܢܫܩ ܐܢܐ ܗܘܝܘ ܐܘܚܕܘܗܝ ܙܗܝܪܐܝܬ ܘܐܘܒܠܘܗܝ
45 En als hij gekomen was, ging hij terstond tot Hem, en zeide: Rabbi, Rabbi, en kuste Hem.
ܘܒܪ ܫܥܬܗ ܩܪܒ ܘܐܡܪ ܠܗ ܪܒܝ ܪܒܝ ܘܢܫܩܗ
46 En zij sloegen hun handen aan Hem, en grepen Hem.
ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܐܪܡܝܘ ܥܠܘܗܝ ܐܝܕܝܐ ܘܐܚܕܘܗܝ
47 En een dergenen, die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht des hogepriesters, en hieuw hem zijn oor af.
ܚܕ ܕܝܢ ܡܢ ܗܢܘܢ ܕܩܝܡܝܢ ܫܡܛ ܤܝܦܐ ܘܡܚܝܗܝ ܠܥܒܕܗ ܕܪܒ ܟܗܢܐ ܘܫܩܠܗ ܐܕܢܗ
48 En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen?
ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܥܢܐ ܘܐܡܪ ܠܗܘܢ ܐܝܟ ܕܥܠ ܓܝܤܐ ܢܦܩܬܘܢ ܒܤܝܦܐ ܘܒܚܘܛܪܐ ܕܬܐܚܕܘܢܢܝ
49 Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel, lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit geschiedt, opdat de Schriften vervuld zouden worden.
ܟܠܝܘܡ ܠܘܬܟܘܢ ܗܘܝܬ ܟܕ ܡܠܦ ܐܢܐ ܒܗܝܟܠܐ ܘܠܐ ܐܚܕܬܘܢܢܝ ܐܠܐ ܕܢܫܠܡܘܢ ܟܬܒܐ ܗܘܬ ܗܕܐ
50 En zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden.
ܗܝܕܝܢ ܫܒܩܘܗܝ ܬܠܡܝܕܘܗܝ ܘܥܪܩܘ
51 En een zeker jongeling volgde Hem, hebbende een lijnwaad omgedaan over het naakte lijf, en de jongelingen grepen hem.
ܘܥܠܝܡܐ ܚܕ ܐܬܐ ܗܘܐ ܒܬܪܗ ܘܥܛܝܦ ܤܕܘܢܐ ܥܪܛܠ ܘܐܚܕܘܗܝ
52 En hij, het lijnwaad verlatende, is naakt van hen gevloden.
ܗܘ ܕܝܢ ܫܒܩ ܤܕܘܢܐ ܘܥܪܩ ܥܪܛܠ
53 En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden.
ܘܐܘܒܠܘܗܝ ܠܝܫܘܥ ܠܘܬ ܩܝܦܐ ܪܒ ܟܗܢܐ ܘܐܬܟܢܫܘ ܠܘܬܗ ܟܠܗܘܢ ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܘܤܦܪܐ ܘܩܫܝܫܐ
54 En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het vuur.
ܫܡܥܘܢ ܕܝܢ ܡܢ ܪܘܚܩܐ ܐܬܐ ܗܘܐ ܒܬܪܗ ܥܕܡܐ ܠܓܘ ܕܪܬܐ ܕܪܒ ܟܗܢܐ ܘܝܬܒ ܗܘܐ ܥܡ ܡܫܡܫܢܐ ܘܫܚܢ ܠܘܩܒܠ ܢܘܪܐ
55 En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
ܪܒܝ ܟܗܢܐ ܕܝܢ ܘܟܠܗ ܟܢܫܗܘܢ ܒܥܝܢ ܗܘܘ ܥܠ ܝܫܘܥ ܤܗܕܘܬܐ ܕܢܡܝܬܘܢܝܗܝ ܘܠܐ ܐܫܟܚܘ
56 Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
ܟܕ ܤܓܝܐܐ ܓܝܪ ܡܤܗܕܝܢ ܗܘܘ ܥܠܘܗܝ ܠܐ ܫܘܝܢ ܗܘܝ ܤܗܕܘܬܗܘܢ
57 En enigen, opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
ܐܢܫܝܢ ܕܝܢ ܩܡܘ ܥܠܘܗܝ ܤܗܕܐ ܕܫܘܩܪܐ ܘܐܡܪܘ
58 Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
ܕܚܢܢ ܫܡܥܢܝܗܝ ܕܐܡܪ ܕܐܢܐ ܫܪܐ ܐܢܐ ܗܝܟܠܐ ܗܢܐ ܕܥܒܝܕ ܒܐܝܕܝܐ ܘܠܬܠܬܐ ܝܘܡܝܢ ܒܢܐ ܐܢܐ ܐܚܪܢܐ ܕܠܐ ܥܒܝܕ ܒܐܝܕܝܐ
59 En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
ܘܐܦܠܐ ܕܝܢ ܗܟܢܐ ܫܘܝܐ ܗܘܬ ܤܗܕܘܬܗܘܢ
60 En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
ܘܩܡ ܪܒ ܟܗܢܐ ܒܡܨܥܬܐ ܘܫܐܠܗ ܠܝܫܘܥ ܘܐܡܪ ܠܐ ܡܦܢܐ ܐܢܬ ܦܬܓܡܐ ܡܢܐ ܡܤܗܕܝܢ ܥܠܝܟ ܗܠܝܢ
61 Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
ܗܘ ܕܝܢ ܫܬܝܩ ܗܘܐ ܘܡܕܡ ܠܐ ܥܢܝܗܝ ܘܬܘܒ ܫܐܠܗ ܪܒ ܟܗܢܐ ܘܐܡܪ ܐܢܬ ܗܘ ܡܫܝܚܐ ܒܪܗ ܕܡܒܪܟܐ
62 En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechter hand der kracht Gods, en komen met de wolken des hemels.
ܗܘ ܕܝܢ ܝܫܘܥ ܐܡܪ ܠܗ ܐܢܐ ܐܢܐ ܘܬܚܙܘܢ ܠܒܪܗ ܕܐܢܫܐ ܕܝܬܒ ܡܢ ܝܡܝܢܐ ܕܚܝܠܐ ܘܐܬܐ ܥܠ ܥܢܢܝ ܫܡܝܐ
63 En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
ܪܒ ܟܗܢܐ ܕܝܢ ܨܪܐ ܟܘܬܝܢܗ ܘܐܡܪ ܡܢܐ ܡܟܝܠ ܡܬܒܥܝܢ ܠܢ ܤܗܕܐ
64 Gij hebt de gods lastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
ܗܐ ܡܢ ܦܘܡܗ ܫܡܥܬܘܢ ܓܘܕܦܐ ܡܢܐ ܡܬܚܙܐ ܠܟܘܢ ܗܢܘܢ ܕܝܢ ܟܠܗܘܢ ܕܢܘ ܕܚܝܒ ܗܘ ܡܘܬܐ
65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.
ܘܫܪܝܘ ܐܢܫܝܢ ܪܩܝܢ ܒܦܪܨܘܦܗ ܘܡܚܦܝܢ ܐܦܘܗܝ ܘܡܩܦܚܝܢ ܠܗ ܘܐܡܪܝܢ ܐܬܢܒܐ ܘܕܚܫܐ ܡܚܝܢ ܗܘܘ ܠܗ ܥܠ ܦܟܘܗܝ
66 En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
ܘܟܕ ܫܡܥܘܢ ܠܬܚܬ ܒܕܪܬܐ ܐܬܬ ܥܠܝܡܬܐ ܚܕܐ ܕܪܒ ܟܗܢܐ
67 En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazarener.
ܚܙܬܗ ܕܫܚܢ ܘܚܪܬ ܒܗ ܘܐܡܪܐ ܠܗ ܘܐܦ ܐܢܬ ܥܡ ܝܫܘܥ ܗܘܝܬ ܢܨܪܝܐ
68 Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
ܗܘ ܕܝܢ ܟܦܪ ܘܐܡܪ ܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܡܢܐ ܐܡܪܐ ܐܢܬܝ ܘܢܦܩ ܠܒܪ ܠܤܦܐ ܘܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ
69 En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die.
ܘܚܙܬܗ ܬܘܒ ܥܠܝܡܬܐ ܗܝ ܘܫܪܝܬ ܕܬܐܡܪ ܠܐܝܠܝܢ ܕܩܝܡܝܢ ܕܐܦ ܗܢܐ ܡܢܗܘܢ ܗܘ
70 Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileer, en uw spraak gelijkt.
ܗܘ ܕܝܢ ܬܘܒ ܟܦܪ ܘܒܬܪ ܩܠܝܠ ܬܘܒ ܗܢܘܢ ܕܩܝܡܝܢ ܐܡܪܘ ܠܟܐܦܐ ܫܪܝܪܐܝܬ ܡܢܗܘܢ ܐܢܬ ܐܦ ܓܝܪ ܓܠܝܠܝܐ ܐܢܬ ܘܡܡܠܠܟ ܕܡܐ
71 En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
ܗܘ ܕܝܢ ܫܪܝ ܗܘܐ ܡܚܪܡ ܘܝܡܐ ܕܠܐ ܝܕܥ ܐܢܐ ܠܓܒܪܐ ܗܢܐ ܕܐܡܪܝܢ ܐܢܬܘܢ
72 En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende.
ܘܒܗ ܒܫܥܬܐ ܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܕܬܪܬܝܢ ܙܒܢܝܢ ܘܐܬܕܟܪ ܫܡܥܘܢ ܡܠܬܗ ܕܝܫܘܥ ܕܐܡܪ ܗܘܐ ܠܗ ܕܩܕܡ ܕܢܩܪܐ ܬܪܢܓܠܐ ܬܪܬܝܢ ܙܒܢܝܢ ܬܠܬ ܬܟܦܘܪ ܒܝ ܘܫܪܝ ܕܢܒܟܐ

< Markus 14 >