< Hebreeën 10 >

1 Want de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaren geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan.
ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏰᏃ ᎣᏍᏛ ᎤᎵᏰᎢᎶᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏓᏩᏗᏍᏙᏛ ᏧᏪᎲᎩ, ᎠᎴ ᎠᎧᎵᎢ ᏗᏟᎶᏍᏔᏅᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏒᎩ, ᎥᏝ ᏰᎵᎦ, ᎾᏍᎩ ᏗᏓᏍᎪᎸᏙᏗ ᏓᏅᏗᏍᎬ, ᏂᏓᏕᏘᏴᎯᏒ ᏂᎪᎯᎸ ᏥᏓᎾᎵᏍᎪᎸᏗᏍᎨᎢ ᎾᎿᎭᎠᏂᎷᎩ ᏄᏂᎪᎸᎾ ᎢᎬᏩᏅᏁᏗ ᏱᎨᏎᎢ.
2 Anderszins zouden zij opgehouden hebben, geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, geen geweten meer zouden hebben der zonden, eenmaal gereinigd geweest zijnde;
ᎢᏳᏰᏃ ᏰᎵᏉ ᏱᎨᏎᎢ, Ꮭ ᏱᎬᏩᏂᏲᎯᏍᏔᏁ ᏧᎾᎵᏍᎪᎸᏗᏍᎬᎢ; ᎠᎾᎵᏍᎪᎸᏗᏍᎩᏰᏃ ᎨᏒ ᏌᏉ ᏱᏄᎾᏓᏅᎦᎸᎮ ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎠᏂᏍᎦᎾ ᏱᎬᏩᏂᏰᎸᏎᎢ.
3 Maar nu geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden.
ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᏓᎾᎵᏍᎪᎸᏗᏍᎬᎢ, ᏂᏓᏕᏘᏴᎯᏒ ᎤᎾᏅᏓᏗᏏᏐᏗᏉ ᏂᎦᎵᏍᏗᏍᎪ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎢ.
4 Want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme.
ᎥᏝᏰᏃ ᏩᎦ ᏧᎾᎪᏅᏍᏓᎵ ᎠᎴ ᎠᏫ ᏗᏂᎭᏄᎸᎯ ᎤᏂᎩᎬ ᏰᎵ ᎬᏩᏂᎲᏍᏗ ᏱᎨᏎ ᎠᏍᎦᏂ ᎨᏒᎢ.
5 Daarom, komende in de wereld, zegt Hij: Slachtoffer en offerande hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij het lichaam toebereid;
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ( ᎦᎶᏁᏛ ) ᎡᎶᎯ ᎤᎾᏄᎪᏥᎸ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᎢᎵᏍᎪᎸᏙᏗ ᎨᏒ ᎥᏝ ᏰᎵ ᏱᏗᏣᏰᎸᏁᎢ, ᎠᏰᎸᏍᎩᏂ ᏍᏆᏛᏅᎢᏍᏓᏁᎸ.
6 Brandofferen en offer voor de zonde hebben U niet behaagd.
ᏧᏃᏍᏛ ᎠᏥᎸ-ᏗᎨᎳᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᏗᎵᏍᎪᎸᏙᏗ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎫᏴᏙᏗ ᎥᏝ ᎣᏏᏳ ᏱᏗᏣᏰᎸᏁᎢ;
7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God!
ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᎾᎩᏪᏒᎩ, ᎬᏂᏳᏉ ᏥᎷᎩ, [ ᎪᏪᎵᎯ ᎪᏪᎳ ᎥᎩᏃᎮᏍᎬᎢ, ] [ ᏥᎷᎩ ] ᏄᏍᏛ ᏣᏚᎵᏍᎬ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗ Ᏹ, ᏣᏁᎳᏅᎯ.
8 Als Hij te voren gezegd had: Slachtoffer, en offerande, en brandoffers, en offer voor de zonde hebt Gij niet gewild, noch hebben U behaagd (dewelke naar de wet geofferd worden);
ᎦᏳᎳ ᎯᎠ ᎢᏳᏪᏛ ᏥᎩ, ᎠᏥᎸᎨᎳᏍᏙᏗ ᎠᎴ ᎠᎵᏍᎪᎸᏙᏗ, ᎠᎴ ᏧᏃᏍᏗ ᎠᏥᎸ-ᏗᎨᎳᏍᏙᏗ, ᎠᎴ ᏗᎵᏍᎪᎸᏙᏗ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎫᏴᏙᏗ, ᎥᏝ ᏰᎵ ᏱᏗᏣᏰᎸᏁᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎣᏏᏳ ᏱᏗᏣᏰᎸᏁᎢ; ᎾᏍᎩ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅ ᏗᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ ᏥᎨᏎᎢ;
9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen, o God! Hij neemt het eerste weg, om het tweede te stellen.
ᎿᎭᏉ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ, ᎬᏂᏳᏉ, ᏥᎷᎩ ᏄᏍᏛ ᏣᏚᎵᏍᎬ ᎢᏯᏆᏛᏁᏗᏱ ᏣᏁᎳᏅᎯ. ᎢᎬᏱᏱ [ ᎤᏁᎢᏍᏔᏅ ] ᎠᏲᏍᏗᎭ, ᎾᏍᎩ ᏔᎵᏁ [ ᎤᏁᎢᏍᏔᏅ ] ᎤᏍᏓᏱᏗᏍᏗᏱ.
10 In welken wil wij geheiligd zijn, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied.
[ ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ] ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏗ ᎡᎩᏅᎦᎸᏗᏱ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᏰᎸ ᏌᏉ ᎢᏯᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ ᎨᏒ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ.
11 En een iegelijk priester stond wel alle dagen dienende, en dezelfde slachtofferen dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen;
ᎠᎴ ᎾᏂᎥ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᏓᏂᏙᎨ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎮ ᏂᏓᏙᏓᏈᏒᎢ, ᎠᎴ ᏂᎪᎯᎸ ᎤᏠᏱᏉ ᎠᏥᎸ-ᏗᎨᎳᏍᏙᏗ ᏧᎾᎵᏍᎪᎸᏗᏍᎨᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏂ ᎨᏒ ᎢᎸᎯᏳ ᏰᎵ ᎬᏩᎲᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
12 Maar Deze, een slachtoffer voor de zonden geofferd hebbende, is in eeuwigheid gezeten aan de rechter hand Gods;
ᎯᎠᏍᎩᏂ ᎠᏍᎦᏯ ᏌᏉ ᎢᏳᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ ᎨᏎ ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏙᏗ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎫᎪᏙᏗ, ᎤᏪᏁ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᎦᏗᏏᏗᏢ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏬᎸᎢ;
13 Voorts verwachtende, totdat Zijn vijanden gesteld worden tot een voetbank Zijner voeten.
ᎠᎴ ᎿᎭᏉ ᏂᎪᎯᎸ ᎠᎦᏘᏯ ᎬᏂ ᎬᏩᏍᎦᎩ ᏧᎳᏏᏗᏱ ᎦᏍᎩᎶ ᏂᎨᎬᏁᎸᎭ.
14 Want met een offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
ᏌᏉᏰᏃ ᎢᏳᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ ᎨᏒ ᎤᏮᏔᏅ ᎤᎵᏍᏆᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏄᏂᎪᎸᎾ ᏂᏚᏩᏁᎸ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎾᏂᏍᎦᏅᎾ ᎢᎨᎬᏁᎸᎯ.
15 En de Heilige Geest getuigt het ons ook;
ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᏉᏗ ᎠᏓᏅᏙ ᎣᎪᎯᏳᏓᏁᎯ; ᎦᏳᎳᏰᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏪᏛ ᏂᎨᏐᎢ,
16 Want nadat Hij te voren gezegd had: Dit is het verbond, dat Ik met hen maken zal na die dagen, zegt de Heere: Ik zal Mijn wetten geven in hun harten, en Ik zal die inschrijven in hun verstanden;
ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎧᏃᎮᏛ ᏙᏓᎦᏥᏯᏠᎢᏍᏓᏁᎵ ᎾᎯᏳ ᎦᎶᏐᏅᎭ ᎠᏗᎭ ᎤᎬᏫᏳᎯ; ᏗᏆᏤᎵ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏧᏂᎾᏫᏱ ᏙᏓᏥᎳᏂ, ᎠᎴ ᏚᎾᏓᏅᏛ ᏙᏓᎪᏪᎳᏂ.
17 En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken.
ᎠᎴ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨ ᎠᎴ ᎤᏲ ᏄᎾᏛᏁᎵᏙᎸ ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎠᏆᏅᏓᏗᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ.
18 Waar nu vergeving derzelve is, daar is geen offerande meer voor de zonde.
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏅᏨᎯ ᎨᏒ ᎦᏴᏓᏗᏁᎸᎯ ᏱᎩ, ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎫᏴᏙᏗ ᎠᎵᏍᎪᎸᏙᏗ ᏱᏂᎦᎵᏍᏗᎭ.
19 Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ, ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᏂᏗᎾᏰᏍᎬᎾ ᏫᎨᎩᏴᏍᏗ ᏥᏄᎵᏍᏔᎤ ᎤᏟ ᎢᎦᎸᏉᏗᎨᏒ ᏥᏌ ᎤᎩᎬ ᎢᏳᏩᏂᏌᏅᎯ.
20 Op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees;
ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎢᏤ ᎠᎴ ᎬᏂᏛ ᎠᏓᏁᎯ ᎦᏅᏅ ᎬᏔᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎢᎩᏍᏓᏱᏕᎸᎯ ᏥᎩ ᎠᏰᏙᎳᏛ ᎤᎶᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎸ ᏥᎦᏛᎦ;
21 En dewijl wij hebben een groten Priester over het huis Gods;
ᎠᎴ [ ᏥᎩᎧᎭ ] ᏄᎬᏫᏳᏌᏕᎩ ᎠᏥᎸ-ᎨᎶᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵ ᎠᏓᏁᎸ ᎤᎦᏌᏯᏍᏗᏕᎩ;
22 Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water.
ᎾᎥ ᎢᏗᎷᎨᏍᏗ ᎢᏛᏗᏍᎨᏍᏗ ᏄᏠᎾᏍᏛᏅ ᏗᎩᎾᏫ, ᎠᎴ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᎩᎾᏫ ᏤᎩᏍᏚᏞᎸᎯ ᏤᎩᏅᎦᎸᎯ ᎤᏲ ᎠᏓᏅᏖᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᏗᏰᎸ ᎦᏓᎭ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᎹ ᏤᎪᏑᎴᏓᏁᎸᎯ.
23 Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vast houden; (want Die het beloofd heeft, is getrouw);
ᎠᏍᏓᏯ ᏕᎩᏂᏴᏎᏍᏗ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎬᏁᎸ ᎤᏚᎩ ᎢᎬᏒ ᏂᎦᏜᏓᏏᏛᎡᎲᎾ; ᏄᏓᎵᏓᏍᏛᎾᏰᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᏚᎢᏍᏔᏅᎯ ᎨᏒᎢ.
24 En laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde en der goede werken;
ᎠᎴ ᏕᏓᏓᏓᏅᏖᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏓᎨᏳᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏱᏍᏛ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᏗᎦᏓᏂᎳᏕᏗᏱ ᏗᎩᏄᏫᏍᏓᏁᏗᏱ;
25 En laat ons onze onderlinge bijeenkomst niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben, maar elkander vermanen; en dat zoveel te meer, als gij ziet, dat de dag nadert.
ᏞᏍᏗᏉ ᏱᏗᏑᎵᎪᎨᏍᏗ ᎢᏓᏓᏟᏌᏂᏙᎲᎢ, ᎢᎦᏛ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᏥᎩ; ᏕᏣᏓᏬᏁᏗᏍᎨᏍᏗᏍᎩᏂ; ᎠᎴ Ꮀ ᎤᎬᏫᏳᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏂᏣᏛᏁᎮᏍᏗ ᏥᏥᎪᏩᏗ ᎤᏍᏆᎸᎯᏗᏒ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ.
26 Want zo wij willens zondigen, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, zo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden;
ᎢᏳᏰᏃ ᎢᎬᏒ ᎢᎦᏚᎸᏛ ᏱᏗᏍᎦᏅᎬ ᏚᏳᎳ ᎨᎩᎦᏁᎥᏒᎯ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᏅᏩᏓᎴ ᏯᎵᏃᎯᏯ ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏗ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎫᏴᏙᏗ,
27 Maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de tegenstanders zal verslinden.
ᎤᎾᏰᎯᏍᏗᏉᏍᎩᏂ ᎣᏓᏅᏛ ᎠᎦᏖᎾᏍᏗᏱ ᏗᎫᎪᏙᏗ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏔᎳᏬᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏥᎸ ᎾᏍᎩᏯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏛᏙᏗ ᏥᎩ ᎬᏩᏍᎦᎩ.
28 Als iemand de wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid, onder twee of drie getuigen;
ᎩᎶ ᎼᏏ ᎤᏤᎵ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎢᏴᏛ ᎢᏳᏩᏁᏔᏅᎯ ᏥᎨᏎ ᎠᏲᎱᏍᎨ ᎦᏰᏥᏙᎵᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᏂᏔᎵᎭ ᎠᏂᎦᏔᎯ ᎤᏂᏃᎮᎸᎯ ᎬᏔᏅᎯ;
29 Hoeveel te zwaarder straf, meent gij, zal hij waardig geacht worden, die den Zoon van God vertreden heeft, en het bloed des testaments onrein geacht heeft, waardoor hij geheiligd was, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?
ᏝᏍᎪ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᏱᏂᏙᎬᏩᏳᎪᏗ ᎠᏥᏍᏛᏗᏍᏙᏗᏱ ᎩᎶ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎤᎳᏍᏓᎡᎸᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎩᎬᎧᏃᎮᏛ ᏗᏠᎯᏍᏙᏔᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᎤᏓᏅᎦᎶᏔᏅᎯ ᎨᏒ ᎦᏓᎭ ᎤᏰᎸᏅᎯ, ᎠᎴ ᎦᎬᏩᏐᏢᏔᏅᎯ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎠᏓᏙᎵᎩ ᎠᏓᏅᏙ.
30 Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen.
ᎡᏗᎦᏔᎭᏰᏃ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎯᎠ ᎢᏳᏪᏛ ᏥᎩ, ᎠᏞᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏴ ᎠᏆᏤᎵᎦ, ᎠᏴ ᏓᎦᎫᏴᎯ, ᎠᏗᎭ ᏱᎰᏩ. ᎠᎴ ᏔᎵᏁᎢ, ᏱᎰᏩ ᏙᏓᎫᎪᏓᏁᎵ ᏧᏤᎵ ᏴᏫ.
31 Vreselijk is het te vallen in de handen des levenden Gods.
ᎤᎾᏰᎯᏍᏗᏳ ᎬᏂᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏬᏰᏂ ᏫᏗᎩᏅᎢᏍᏗᏱ.
32 Doch gedenkt de vorige dagen, in dewelke, nadat gij verlicht zijt geweest, gij veel strijd des lijdens hebt verdragen.
ᎠᏎᏃ ᎢᏣᏅᏓᏓ ᏧᏩᎫᏔᏅᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏂᏕᏣᏗᏍᏓᏁᎶᎢ, ᎤᏣᏘ ᎢᏣᏟᏂᎬᏁᎸ ᏕᏥᎦᏘᎸᏒ ᎠᎩᎵᏲᎢᏍᏗ ᎨᏒᎢ;
33 Ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen een schouwspel geworden zijt; en ten dele, als gij gemeenschap gehad hebt met degenen, die alzo behandeld werden.
ᎾᏍᎩ ᎢᎸᎯᏳ ᏥᎦᏰᏥᏐᏢᏛᎢ, ᎠᎴ ᏤᏥᎩᎵᏲᎢᏍᏗᏍᎬᎢ; ᎢᎸᎯᏳᏃ ᏕᏣᎵᎪᏁᎸ ᎾᏍᎩ ᎢᎨᎬᏁᎸᎯ.
34 Want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende, dat gij hebt in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen.
ᎥᏆᎸᎢᏛᏰᏃ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ ᎥᏍᎩᏯᏙᎵᏨᎩ, ᎠᎴ ᎤᎵᎮᎵᏍᏗᏉ ᎥᏣᏓᏅᏛᎩ ᎡᏥᏬᏅᎲ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎢᏥᎲᎢ, ᎢᏥᎦᏔᎲᎩᏰᏃ ᎦᎸᎳᏗ ᏫᏥᏍᏆᏂᎪᏛ ᎤᏟ ᎢᏲᏍᏛ ᎠᎴ ᎠᏲᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏧᎬᏩᎶᏗ.
35 Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏞᏍᏗ ᎢᏴᏛ ᎢᏨᏁᏔᏅᎩ ᎢᏦᎯᏳᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏣᏘ ᎤᏓᎫᏴᎡᏗ ᏥᎩ.
36 Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen;
ᏗᏨᏂᏗᏳ ᎢᏣᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᏚᎸᏗᏳ ᏂᏣᎵᏍᏓᏁᎭ; ᎾᏍᎩ ᎿᎭᏉ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏏᏳ ᎤᏴᎸᏗ ᎨᏒ ᎢᏣᏛᏁᎸᎯ ᎨᏎᏍᏗ, ᎢᏣᏤᎵ ᎢᎬᏩᎵᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᏄᏍᏛ ᎠᏚᎢᏍᏛᎢ.
37 Want: Nog een zeer weinig tijds en Hij, Die te komen staat, zal komen, en niet vertoeven.
ᎿᎭᏉᏰᏃ ᏂᎪᎯᎸᎾᏉ, ᎾᏍᎩ ᎤᎷᎯᏍᏗ ᏥᎩ ᏓᎦᎷᏥ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏴᏛᏙᎯᏗ.
38 Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; en zo iemand zich onttrekt, Mijn ziel heeft in hem geen behagen.
ᎤᎾᏓᏅᏘᏃ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᎤᎾᏛᏂᏗᏍᏕᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᎠᏨᏍᎨᏍᏗ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᎥᏝ ᎣᏏᏳ ᏳᏰᎸᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ.
39 Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen, die geloven tot behouding der ziel.
ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎠᎾᏨᏍᎩ ᏥᎩ [ ᎤᎾᏓᏡᎬ ] ᎢᏖᎳ ᏱᎩ, ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏛᏙᏗ ᎨᏒ ᎢᏴᏛ ᏥᏩᏂᎷᎦ, ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎢᏖᎳ, ᎾᏍᎩ ᎤᏃᎯᏳᏒ ᏥᏓᏂᏍᏕᎸᏗ ᏧᎾᏓᏅᏙ.

< Hebreeën 10 >