< Klaagliederen 4 >

1 Aleph. Hoe is het goud zo verdonkerd, het goede fijne goud zo veranderd! Hoe zijn de stenen des heiligdoms vooraan op alle straten verworpen!
[Previously our people were like] [MET] pure gold, but now they are worthless. [Like] [MET] the sacred stones in the temple have been scattered, [our young men have been scattered].
2 Beth. De kostelijke kinderen Sions, tegen fijn goud geschat, hoe zijn zij nu gelijk gerekend aan de aarden flessen, het werk van de handen eens pottenbakkers!
The young men of Jerusalem were as valuable as [MET] large amounts of gold, but now people consider that they are as worthless as [ordinary] clay pots.
3 Gimel. Zelfs laten de zeekalveren de borsten neder, zij zogen hun welpen; maar de dochter mijns volks is als een wrede geworden, gelijk de struisen in de woestijn.
Even the [female] jackals/wolves feed their pups, but my people act cruelly [toward their children]; they are like [SIM] ostriches in the desert [that abandon their eggs].
4 Daleth. De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte van dorst; de kinderkens eisen brood, er is niemand, die het hun mededeelt.
[My people’s] infants’ tongues cling to the roofs/tops of their mouths because they are [extremely] thirsty; the children plead for some food, but no one gives them [any].
5 He. Die lekkernijen aten, versmachten nu op de straten; die in karmozijn opgetrokken zijn, omhelzen den drek.
People who [previously] ate fine food are [now] starving in the streets; those who previously lived luxuriously [MTY] [now] paw/dig through rubbish heaps [to find some food].
6 Vau. En de ongerechtigheid der dochter mijns volks is groter dan de zonden van Sodom, dat als in een ogenblik omgekeerd werd, en geen handen hadden arbeid over haar.
[The people of] Sodom were struck with a disaster very suddenly, and there was no one to rescue them; but my people have been punished more severely than [the people of] Sodom were punished.
7 Zain. Haar bijzondersten waren reiner dan de sneeuw, zij waren witter dan melk; zij waren roder van lichaam dan robijnen, gladder dan een saffier.
Our leaders’ [behavior] was [previously] very pure, whiter [and brighter] than snow and milk; their bodies were redder than [red] coral/stones; they were very strong and healthy [MET].
8 Cheth. Maar nu is hun gedaante verduisterd van zwartigheid, men kent hen niet op de straten; hun huid kleeft aan hun beenderen, zij is verdord, zij is geworden als een hout.
But now their faces are blacker than soot, and no one recognizes them in the streets. Their skin has shriveled on their bones, and it has become as dry as [SIM] a wooden [stick].
9 Teth. De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen van den honger; want die vlieten daarhenen, als doorstoken zijnde, omdat er geen vruchten der velden zijn.
It is better to die in a battle [MTY] than to die of hunger. There was no food to harvest in the fields, so the people slowly starved until they died.
10 Jod. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks.
Women who [usually/previously] were very kind have [killed and] cooked their own children; they ate them [when there was no other food], when Jerusalem was surrounded [by enemy soldiers].
11 Caph. De HEERE heeft Zijn grimmigheid volbracht, Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij heeft te Sion een vuur aangestoken, hetwelk haar fondamenten verteerd heeft.
Yahweh has shown that he was extremely angry; [it is as though] he started/ignited a fire in Jerusalem that burned everything to ashes.
12 Lamed. De koningen der aarde zouden het niet geloofd hebben, noch al de inwoners der wereld, dat de tegenpartijder en vijand tot de poorten van Jeruzalem zou ingaan.
None of the kings on the earth or anyone else believed that any of our enemies could enter the gates of Jerusalem.
13 Mem. Het is vanwege de zonden harer profeten, en de misdaden harer priesteren, die in het midden van haar het bloed der rechtvaardigen vergoten hebben.
[But that is what happened]; it happened because the prophets sinned; and the priests [also] sinned by causing innocent people to be executed [MTY].
14 Nun. Zij zwierven als blinden op de straten, zij waren met bloed besmet, zodat men niet kon zien, of men raakte hun klederen aan.
The prophets and priests wandered through the streets [as though they were] blind. No one would touch them because their clothes were stained with the blood [of people who had been killed].
15 Samech. Zij riepen tot hen: Wijkt, hier is een onreine, wijkt, wijkt, roert niet aan! Zekerlijk, zij zijn weggevlogen, ja, weggezworven; zij zeiden onder de heidenen: Zij zullen er niet langer wonen.
The people [who were alive] shouted, “Stay away [from us] [DOU]! You are defiled/untouchable! Do not touch us!” So the prophets and priests fled [from Israel], and they wandered around from one country to another, because people [in each country] kept saying to them, “You cannot stay here!”
16 Pe. Des HEEREN aangezicht heeft ze verdeeld. Hij zal ze voortaan niet meer aanzien; zij hebben het aangezicht der priesteren niet geeerd, zij hebben den ouden geen genade bewezen.
It is Yahweh himself who has scattered them; he no longer is concerned about them. People do not respect [our] priests or leaders.
17 Ain. Nog bezweken ons onze ogen, ziende naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk, dat niet kon verlossen.
We [SYN] continued to look for someone to help [us], but it was useless. We continued to watch to see if one of our allies would save us, but none of the nations that we were waiting for could help [us].
18 Tsade. Zij hebben onze gangen nagespeurd, dat wij op onze straten niet gaan konden; ons einde is genaderd, onze dagen zijn vervuld, ja, ons einde is gekomen.
[Our] enemies were hunting for us, so we could not [even] walk in our streets [lest they seize us]. We were about to be captured; it was time for us to be killed.
19 Koph. Onze vervolgers zijn sneller geweest dan de arenden des hemels; zij hebben ons op de bergen hittiglijk vervolgd, in de woestijn hebben zij ons lagen gelegd.
Those who pursued us were faster than eagles [flying] in the sky. Even if we fled to the mountains or hid in the desert, they [went there ahead of us and] waited [to attack] us.
20 Resch. De adem onzer neuzen, de gezalfde des HEEREN, is gevangen in hun groeven; van welken wij zeiden: Wij zullen onder zijn schaduw leven onder de heidenen!
[Our king, ] whom Yahweh appointed, was the one who enabled us to remain alive [MTY]; he was the one whom we trusted to protect us [IDM] from [the armies of] other nations. But he was [captured] [like animals are] [MET] caught in a pit.
21 Schin. Wees vrolijk, en verblijd u, gij dochter Edoms, die in het land Uz woont! doch de beker zal ook tot u komen, gij zult dronken worden, en ontbloot worden.
You people of [IDM] Edom and Uz, [you may] be happy [about what is happening to us now], but [Yahweh] will be punishing [MTY] you [also]. You will become drunk and will be ashamed [because your enemies] will have stripped off your clothes.
22 Thau. Uw ongerechtigheid heeft een einde, o gij dochter Sions! Hij zal u niet meer gevankelijk doen wegvoeren; maar uw ongerechtigheid, o gij dochter Edoms! zal Hij bezoeken; Hij zal uw zonden ontdekken.
You [people of] [APO] Jerusalem, the time of your being punished will end; Yahweh will not allow you to continue to live in (exile/foreign countries). But [you people of] [APO] Edom, Yahweh will punish [you]; he will reveal the wicked things that you have done.

< Klaagliederen 4 >