< 約伯記 39 >
Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden?
2 你豈能計算牠們懷孕的月分,預知牠們生產的日期﹖
Zult gij de maanden tellen, die zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren?
Als zij zich krommen, haar jongen met versplijting voortbrengen, haar smarten uitwerpen?
4 幼雛健壯,在原野中長大;牠們一去,即不再返回。
Haar jongen worden kloek, worden groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder tot dezelve.
Wie heeft den woudezel vrij henengezonden, en wie heeft de banden des wilden ezels gelost?
Dien Ik de wildernis tot zijn huis besteld heb, en het ziltige tot zijn woningen.
Hij belacht het gewoel der stad; het menigerlei getier des drijvers hoort hij niet.
Dat hij uitspeurt op de bergen, is zijn weide; en hij zoekt allerlei groensel na.
Zal de eenhoorn u willen dienen? Zal hij vernachten aan uw kribbe?
Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan de voren binden? Zal hij de laagten achter u eggen?
Zult gij op hem vertrouwen, omdat zijn kracht groot is, en zult gij uw arbeid op hem laten?
Zult gij hem geloven, dat hij uw zaad zal wederbrengen, en vergaderen tot uw dorsvloer?
Zijn an u de verheugelijke vleugelen der pauwen? Of de vederen des ooievaars, en des struisvogels?
Dat zij haar eieren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt.
En vergeet, dat de voet die drukken kan, en de dieren des velds die vertrappen kunnen?
16 牠苛待雛鳥,若非己出,雖徒受苦痛,也毫不關心。
Zij verhardt zich tegen haar jongen, alsof zij de hare niet waren; haar arbeid is te vergeefs, omdat zij zonder vreze is.
17 因為天主沒有賜牠這本能,也沒有把良知賜給牠。
Want God heeft haar van wijsheid ontbloot, en heeft haar des verstands niet medegedeeld.
Als het tijd is, verheft zij zich in de hoogte; zij belacht het paard en zijn rijder.
19 馬的力量,是你所賜﹖牠頸上的長騣,是你所披﹖
Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleden?
20 你豈能使牠跳躍如蚱蜢﹖牠雄壯的長嘶,實在使人膽寒。
Zult gij het beroeren als een sprinkhaan? De pracht van zijn gesnuif is een verschrikking.
Het graaft in den grond, en het is vrolijk in zijn kracht; en trekt uit, den geharnaste tegemoet.
Het belacht de vreze, en wordt niet ontsteld, en keert niet wederom vanwege het zwaard.
23 牠背上的箭袋震震作響,還有閃爍發光的矛與槍。
Tegen hem ratelt de pijlkoker, het vlammig ijzer des spies en der lans.
24 牠一聞號角,即不肯停蹄,急躁狂怒,不斷啃地。
Met schudding en beroering slokt het de aarde op, en gelooft niet, dat het is het geluid der bazuin.
25 每次號角一鳴,牠必發出嘶聲,由遠處已聞到戰爭的氣息,將領的號令和士卒的喊聲。
In het volle geklank der bazuin, zegt het: Heah! en ruikt den krijg van verre, den donder der vorsten en het gejuich.
Vliegt de sperwer door uw verstand, en breidt hij zijn vleugelen uit naar het zuiden?
Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt?
Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats.
Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af.
Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij.